Nationale wetenschappelijke comités - Reglement

 

Art. 1. Nationale Wetenschappelijke Comités worden opgericht door de Klasse der Wetenschappen (huidige benaming: "Klasse van de Natuurwetenschappen") van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België (huidige benaming: "Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten") en de "Classe des Sciences de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique", nationale leden voor België van de Internationale Raad der Wetenschappelijke Unies. - I.C.S.U.

Art. 2. De voorwaarde voor de oprichting van een Nationaal Comité is het bestaan van een internationale wetenschappelijke unie aangesloten bij de I.C.S.U. of van een wetenschappelijk orgaan van de I.C.S.U. (Wetenschappelijke Comités, Speciale Comités ... ) betreffende dezelfde wetenschappelijke discipline.

Art. 3. De Nationale Comités hebben tot opdracht de beoefening van verschillende wetenschappelijke disciplines, die binnen hun bevoegdheid liggen te bevorderen en te coördineren voor België hoofdzakelijk van internationaal standpunt uit. Elk Nationaal Comité heeft het recht, hetzij in overleg met één of meer andere Nationale Comités, aan de wetenschappelijke unie of aan het wetenschappelijk orgaan van de I.C.S.U. waarbij het behoort, onderwerpen in diens bevoegdheid ter discussie voor te leggen.

Elk nationaal Comité kiest de afgevaardigden om hen te vertegenwoordigen op de vergaderingen van de wetenschappelijke unie of van het wetenschappelijk orgaan van de I.C.S.U. waarbij het behoort. De Nationale Comités zullen de namen van deze afgevaardigden ter goedkeuring voorleggen aan de twee Academiën. Evenwel zullen de Academiën de afgevaardigden bij de wetenschappelijke unies of de organen van de I.C.S.U. aanduiden, aan wie stemrecht wordt verleend in administratieve en financiële zaken. Deze laatste aanstellingen zullen aan de betrokkenen medegedeeld worden bij middel van een door de twee vaste secretarissen ondertekende brief.

Art. 4. Een Nationaal Comité is samengesteld uit: werkende leden en gebeurlijk, ereleden. Alleen de eerstgenoemden zijn stemgerechtigd.

Werkende leden:

Bij de oprichting van een Nationaal Comité worden de eerste werkende leden door de twee Academiën rechtstreeks aangesteld. Vervolgens worden de andere werkende leden door coöptatie verkozen. Alle werkende leden moeten van Belgische nationaliteit zijn of in België bedrijvig zijn. Het aantal werkende leden van een Nationaal Comité mag niet minder dan tien en niet meer dan zestien bedragen. Hierbij zal met de taalpariteit rekening gehouden worden. Om geldig te zijn moet de verkiezing van een werkend lid op de agenda van de vergadering vermeld staan en meer dan de helft van de werkende leden aanwezig zijn; de verkiezing gebeurt bij geheime stemming.

Om verkozen te zijn, moet de voorgedragen kandidaat meer dan de helft van de stemmen der aanwezige werkende leden behaald hebben. De verkiezing geeft slechts aanleiding tot aanstelling nadat ze door de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën is goedgekeurd. Het verkozen werkend lid wordt van zijn aanstelling in kennis gesteld door een door de twee vaste secretarissen ondertekende brief. Hierop zal de betrokkene te kennen geven of hij het lidmaatschap aanvaardt. Het mandaat van de werkende leden van een Nationaal Comité vervalt gezamenlijk na een termijn van minimum twee en van maximum vier jaar. De termijn zal bepaald worden in het huishoudelijk reglement van het betrokken Nationaal Comité. Het mandaat van werkend lid is vernieuwbaar. De mandaatsperiode vangt aan op 1 oktober.

De samenstelling van het vernieuwd Comité wordt, uiterlijk begin mei van het laatste mandaatsjaar der uittredende leden, aan de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën ter goedkeuring voorgelegd.

Het werkend lid aangesteld in vervanging van een ontslagnemend of overleden lid, voleindigt het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Ereleden :

Met akkoord van de betrokkene, mag een Nationaal Comité aan de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën voorstellen dat een werkend lid de eretitel van zijn functies behoudt na de voltooiing van zijn laatste mandaat. De verkiezingsprocedure is dezelfde als die voor de werkende leden.

Het verkozen erelid wordt van zijn benoeming verwittigd door een door de twee vaste secretarissen ondertekende brief.

Art. 5. De werkende leden verbinden zich ertoe de vergaderingen van het Comité waarvan zij het lidmaatschap hebben aanvaard bij te wonen. Het lid dat, zonder geldige reden, op drie op elkaar volgende vergaderingen afwezig blijft, wordt als ontslagnemend aangezien en mag worden vervangen. De betrokkene wordt hiervan per schrijven verwittigd door de Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies (cf. art. 24). Ereleden zijn er niet toe gehouden de Comitévergaderingen regelmatig bij te wonen.

Art. 6. De werkende leden van een Comité, die België tijdelijk verlaten, behouden hun mandaat.

Art. 7.Het mandaat van de werkende leden van een Nationaal Comité wordt niet bezoldigd. Zitpenningen kunnen evenwel worden toegekend. Bovendien kunnen reiskosten worden vergoed aan hen die niet gehuisvest zijn in de stad waar de vergaderingen plaatshebben en die rechtstreeks betrokken zijn bij de agenda van de vergadering.

Art. 8. Nationale Comités mogen, met de goedkeuring van de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën, subcomités oprichten en diegenen onder hun leden aanduiden welke er deel zullen van uitmaken. Deze leden hebben het recht andere bevoegde personen te coöpteren mits de goedkeuring van de betrokken Nationale Comités. Het mandaat van deze gecoöpteerde leden geldt voor één jaar en is vernieuwbaar.

De beslissingen van een subcomité zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Nationale Comités waarvan het afhangt.

Alle leden van de betrokken Nationale Comités hebben het recht de vergaderingen van het subcomité bij te wonen.

Art. 9. Voor de studie van welbepaalde punten mogen de Nationale Comités, door coöptatie en bij een meerderheid van twee derden der door de werkende leden uitgebrachte stemmen, tijdelijke medewerkers aanstellen die de titel van "geassocieerde" dragen en niet stemgerechtigd zijn. Het mandaat van een geassocieerde houdt op wanneer de studie van het betreffend punt afgehandeld is of opgegeven wordt.

Het voorwerp van de studie en de namen van de daartoe gecoöpteerde medewerkers worden ter kennis van de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën gebracht.

Art. 10. De Nationale Comités stellen hun eigen huishoudelijk reglement op, waarin o.m. de duur van het mandaat van hun werkende leden wordt bepaald (cf. art. 4). Deze reglementen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies en van de Klasse der Wetenschappen van de twee Academiën.

Art.11. Een wijziging of aanvulling van het huishoudelijk reglement van een Nationaal Comité mag slechts worden aangebracht, nadat daarover gestemd is en een meerderheid van twee derden der stemmen van de aanwezige werkende leden is bekomen. Tot bedoelde stemming kan slechts worden overgegaan in de vergadering volgend op die waarin het voorstel tot een wijziging of aanvulling werd aangekondigd.

De nieuwe artikelen zullen slechts van toepassing worden nadat zij door de Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies en door de Klassen Wetenschappen van de twee Academiën goedgekeurd zijn.

Art. 12. Elk Nationaal Comité verkiest bij zijn aanstelling en voor de duur van zijn mandaat, onder zijn werkende leden, een voorzitter en een ondervoorzitter, een secretaris en een adjunct-secretaris, die het Bureau uitmaken.

De voorzitter en de ondervoorzitter mogen niet tot dezelfde taalrol behoren; hetzelfde geldt voor de secretaris en de adjunct-secretaris.

In geval van ontslagneming of overlijden van een lid van het Bureau zal zijn functie, voor de rest van het mandaat, uitgeoefend worden door een door het Comité verkozen plaatsvervanger.

Art. 13. Bij afwezigheid van de voorzitter en van de ondervoorzitter, leidt het oudste aanwezig werkend lid de besprekingen. Bij afwezigheid van de secretaris en van de adjunct-secretaris, worden de vergaderingsnotulen door het jongste der aanwezige werkende leden opgesteld.

Art. 14. De secretaris voert de briefwisseling en stelt, in overleg met de adjunct-secretaris, de notulen op. Hij is verantwoordelijk voor de bewaring van het archief.

Art. 15. De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend, na goedkeuring door het Comité.

Art. 16. De Nationale Comités hebben hun zetel in het Paleis der Academiën. Zij mogen evenwel hun vergaderingen houden in de stad en in de lokalen die zij verkiezen. Zij vergaderen, op uitnodiging van hun voorzitter, ten minste tweemaal per jaar. De modaliteiten van de vergaderingen worden geregeld door het huishoudelijk reglement van elk Comité.

De Nationale Comités kunnen in buitengewone vergadering worden bijeengeroepen bij gezamenlijke beslissing van de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën die, in dat geval, de agenda vaststellen.

Art. 17. De secretarissen van de Comités verwittigen minstens acht dagen vooraf de vaste secretarissen van de twee Academiën van datum en uur waarop de vergaderingen zullen plaatshebben.

Hierbij worden tevens de plaats en de agenda meegedeeld.

Art. 18. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van de stemmen der aanwezige werkende leden, behalve in de bijzondere gevallen vermeld in dit reglement.

Bij staking van stemmen. is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 19. Een Comité mag slechts beraadslagen indien meer dan de helft van de werkende leden aanwezig is.

Wanneer een Comité vergaderd heeft zonder in getale te zijn, mag het, na een nieuwe oproeping van de voorzitter, beraadslagen over de punten die voor de tweede maal op de agenda geplaatst werden, op voorwaarde dat minstens een derde van de werkende leden aanwezig is en dringendheid bestaat.

De dringende noodzakelijkheid van een beraadslaging dient in de oproepingsbrief vermeld en in de notulen verantwoord te worden.

Art. 20.Van elke vergadering worden notulen in het Nederlands en in het Frans opgesteld. Na goedkeuring, worden ze aan de twee Academiën overgemaakt.

De notulen worden in het archief van het Comité bewaard.

Art. 21. De Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies, door de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën opgericht, bestaat uit de vaste secretarissen van de twee Academiën en de voorzitters en ondervoorzitters van de Nationale Comités. De voorzitter van deze Raad wordt door de Klassen der Wetenschappen van de twee Academiën, in gezamenlijke vergadering aangeduid (huidige samenstelling).

Art. 22. De twee Academiën voorzien in de gewone uitgaven van de Nationale Comités, binnen de grenzen van de begrotingsmiddelen welke hun voor dit bepaald doel door de Regering worden toegekend.

Voor 1 februari van het lopend jaar legt elk Comité bij de Academiën de lijst voor van de gewone uitgaven, die het voor het volgend begrotingsjaar voorziet.

Art 23. De Nationale Comités maken jaarlijks een verslag op over hun werkzaamheden tijdens het verlopen academisch jaar.

Het ontwerp van verslag wordt in het Nederlands en in het Frans opgesteld door het secretariaat, onder het gezag van de voorzitter.

De definitieve teksten worden in zitting door het Comité vastgelegd. De verslagen worden vóór 31 december toegezonden aan de Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies en aan de vaste secretarissen van de twee Academiën.

Art. 24. De Nationale Raad der Wetenschappelijke Unies is ermede belast dit reglement te doen naleven.

Art. 25. Het reglement van 15 december 1920 betreffende Nationale Wetenschappelijke Comités, wordt opgeheven.